29 maart 2011

De Karabiniers van Offenbach

.
Libië, zegt mijn oude Brockhaus, is de vroegste naam voor Afrika en hij komt al bij Homerus voor. Bij hem was het een soort verzamelnaam. Onder diezelfde naam verstaan wij nu een kleiner stuk land, maar een verzameling is het gebleven.
Wel kon je de laatste weken de indruk krijgen dat Libië een natiestaat was –bijvoorbeeld als je de filosoof Bernard-Henri Lévy bezig hoorde op de BBC World Service, of onze voormalige Eerste Minister in het Europarlement– maar dat is een vergissing. Mensen die er echt iets van weten, spreken over een kluwen van vijandige stammen en clans.

In dat kluwen zijn wij dus verzeild, en door de ramp in Japan is dit zelfs min of meer geruisloos gebeurd. En achteloos ook, want een Parlement dat unaniem stemt, bewijst dat het niet de moeite heeft genomen om na te denken, laat staan om feiten op een rijtje te zetten. Het moest ook allemaal met zeven haasten, want Sarkozy had intussen zijn battledress al aangetrokken. Die man was op vlucht voor Marine Le Pen en op zoek naar olie. Ook hadden de Fransen enkele diplomatieke steken laten vallen in Tunesië en Egypte en zij wilden niet weer het refreintje van de karabiniers van Offenbach horen zingen: par un malheureux hasard, nous arrivons toujours trop tard.

Ernstige analyses waren er nochtans. Voor de New York Review of Books beschreef Nicolas Pelham al op 10 maart de krachten die nu onze luchtsteun krijgen:  In steden overal in Libië, hebben islamistische groepen laten zien dat zij efficiënt weten te reageren op een ineenstorting van het gezag. Moskeeën die buiten de gebedsuren tot nog toe verplicht gesloten bleven, zijn nu de klok rond open en in de vrijdagsermoenen –waar politiek een verboden onderwerp was onder Khadaffi– wordt opgeroepen tot de gewapende strijd tegen hem. In sterke mate hebben de islamisten hun invloed uitgebreid in het gebied van Khadaffi.

Yves Bonnet, onder François Mitterrand nog chef van de Direction de la surveillance du territoire (binnenlandse veiligheid), schreefLaten we het niet hebben over een filosoof [ BHL] die geen moeite spaarde om in Bosnië zijn steun te verlenen aan een kamp waar weinige jaren later de toekomstige krijgers van Al Qaida uit zouden voortkomen. En laten we geen lessen geven aan de wereld, wij die allesbehalve perfect zijn geweest bij het afhandelen van onze eigen conflicten. Essayons de raison garder.

Andere analisten waarschuwden voor repercussies tot in Tsjaad en Mali, voor een groeiende invloed van de AQMI (Al-Qaida au Maghreb islamique), en vanzelfsprekend voor chaos op de oliemarkt.

Misschien hadden onze Parlementsleden, voor zij ten oorlog trokken, Clausewitz moeten lezen. Vom Kriege (1832):  De oorlog is het terrein van de onzekerheid; driekwart van de dingen waar krijgshandelingen op gebaseerd zijn, liggen verscholen in de nevel van een grote of minder grote onzekerheid. Hier in de eerste plaats is dus een verfijnd en scherp verstand vereist dat, afgaand op de maatindeling van het eigen oordeel de waarheid weet te achterhalen.


Stukje verschenen in de Knack van 6 april
.

Pinoy dans son rue

.
Het is mooi dat de kijkers van ARTE nu een goed beeld hebben van het taalniveau van de mensen van de Frietrevolutie, en van het artistieke wereldje in het algemeen.



"Si on va se diviser, qu’est-ce qu’on va faire en Flandre? Je ne sais pas hein! je suis pas intéressée à faire des choses seulement en Flandre, dans mon, dans mon rue. Je veux dire: je pars de là, pour heu, les couleurs, heu et tout ça."

Ter stichting van dit kleurige, lichtgeklede en ook geestelijk niet te zwaarbeladen kind: het is weliswaar "le rut", maar "la rue".
.

15 maart 2011

Over Parijse Schipperskwartieren

.
De Duitse auteur Philipp Blom heeft groot succes met zijn boek A Wicked Company, vertaald als Het verdorven genootschap, hier eerder besproken. Dat boek beschrijft het achttiende-eeuwse salon van baron d'Holbach, waar vrijdenkers uit heel Europa elkaar troffen.

Een buitenbeentje onder de gasten daar, en bij Blom een randfiguur was de abbé Ferdinando Galiani. Die was secretaris van de ambassadeur van Napels, maar na tien jaar dienst werd hij door zijn koning teruggeroepen, en dat speet hem verschrikkelijk want naast Parijs was Napels een vergeten gat vond hij. Deze ongelukkige gang van zaken leverde voor ons wel een schitterende en jarenlange correspondentie op met al zijn Parijse vrienden. Veel van die brieven zijn bewaard en gepubliceerd, en zij vormen een bijzonder charmante encyclopedie van hun tijd.
Vorige week lazen we hier hoe kolonel al-Gaddafi over prostitutie denkt. Een probleem van de stad zei hij. In het Parijs van de achttiende eeuw dacht men er net zo over, en men overwoog om de rosse buurten te saneren en die industrie in een soort Eros-hotel te centraliseren.
Rétif de la Bretonne, bekend van onder meer zijn erotische romans, liet hierover in 1769 anoniem een boek verschijnen onder de titel: “De pornograaf, of opvattingen van een man van de wereld over een reglement voor de prostituees, om het onheil te voorkomen dat door het statuut der publieke vrouwen veroorzaakt wordt, met historische noten ter staving.”

Louise d’Épinay, de lievelingscorrespondente van Galiani, gelooft niet erg in zijn voorstellen, en zij schrijft:
À Paris ce 29 7bre 1769.
Mon charmant abbé, […] is het niet ongelooflijk dat een man met stijl, ideeën, die zijn talen kent en de zeden van oude tijden, zijn tijd doorbrengt met het taxeren van de sletten van het Koninkrijk, dat hij hen klasseert, een tarief voor hun charmes opstelt, een gebouw voor hen wil neerzetten en er een regel invoeren, zo doordacht dat geen enkele stichter van een klooster hem dit ooit heeft voorgedaan.
Als een vorst dit project zou uitvoeren, uit zorg voor de gezondheid van zijn onderdanen, dan zal de zekerheid van het veilige genot, samen met de zin voor luxe, het aantal vrijgezellen oneindig doen toenemen, en de galanterieën voor de overige vrouwen zullen uitdoven. De oude zeden gelden dan weer: de vrouwen blijven binnenshuis en de mannen gaan naar het cabaret. Onze liefdesdichters bezingen de deugdzaamheid van Laïs; redenaars en historici loven deugdzame echtgenotes en moeders; de filosofen vermanen de jongelui, zoals Cato dat deed: macte virtute esto huc melius juvenes descendere quam alienas permolere uxores. (Bravo, flink zo! jonge kerels kunnen beter daar afstappen, dan dat ze andermans vrouwen met hun stamper bewerken)
Mme d'Épinay citeert hier vrij uit Horatius’ Satiren, en zij besluit: Winnen we daar wel iets bij? Vertelt u me dat eens abbé?
Y gagnerait-on? Dites-moi cela l'abbé?
Ferdinando Galiani
Louise d’Épinay
Correspondance I, 1769-1770
Les Éditions Desjonquères, 1992

Stukje verschenen in de Knack van 16 maart

Sermonum, Liber primus II, 30: “macte virtute esto” inquit sententia dia Catonis: “nam simul ac venas inflavit taetra libido, huc iuvenes aequum est descendere, non alienas permolere uxores.”
"Een zegen op uw goede daad," luidt Cato's eerbiedwaardige uitspraak; "want als schandelijke passie de aderen heeft doen zwellen, is het goed dat jongemannen hierheen komen, in plaats van te knoeien met andermans vrouwen."


7 maart 2011

Bij de receptie ...in de provincie



Koekelbeerg zijn koeketiene
Heet da vrie goe uitgelegd,
Mee heur koeffers van Delvo.
Prijs-kwalitat hee ze gezegd.
Bij Globetrotter ei’n z’er uuk
En bij Vitton ...zust eve diere.
Oit dá toens goe geweest? Allo?
Van Testankuup huurd'e gien iene!
.

3 maart 2011

Een Vlaamse gaai met pauwenveren

.
Marc Reynebeau moet ieders bewondering afdwingen. Elke dag wel staat er in de kwaliteitskrant een kolommetje van hem, of een volle pagina, soms twee. Een sterveling vraagt zich af waar die man zijn inspiratie blijft halen. Natuurlijk: zoals elke vogel, zingt ook hij zoals hij gebekt is, maar het aantal variaties dat hij weet te verzinnen op enkele luttele deuntjes verbaast gewoon. Zijn meest bekende liedje is misschien wel dat van de Identiteit. En onvermijdelijk overkomt het ook hem eens –het gebeurt niet vaak maar het gebeurt– dat zijn gezang wat schor gaat klinken. Een enkele keer is er zelfs een valse noot. Luisteren we even naar de laatste suskewiet van hem:


Het mag politiek dan wel een centraal thema zijn geworden, het blijft tobben over wat 'identiteit' nu precies betekent. En helaas, de zelfverklaarde spokenjager Kevin Absillis (DS 28 februari) zal toch wat beter zijn huiswerk moeten maken wanneer hij zich in dat debat mengt. […] Absillis [heeft] kennelijk geen benul van de moderne discussies over identiteit en natievorming. Voorts denk ik […] dat identiteiten vloeibaar, contingent en gelaagd zijn. Ik mag me, wat dat laatste betreft, de tevreden uitvinder van het begrip 'lasagne-identiteit' noemen.

Over vloeibaarheid, contingentie en gelaagdheid zullen we in een volgend blog Finkielkraut aan het woord laten, maar nu even gesproken over dat vaderschap. Altijd een heikele kwestie.

De term 'lasagne-identiteit' is zijn kind, vertelt ons Marc Reynebeau fier, maar dat is een fabeltje. Inderdaad gebruikte hij die term in 2005 in De Standaard. Maar eerder niet, zoals ik hier toen ook heb geschreven.
Matthias Storme, de jurist, gebruikte dat beeld echter al in de vorige eeuw, en hij vertelt ons ook waar: “…in mijn toespraak op 11 november 1999 in Antwerpen die in 2000 gepubliceerd werd onder de titel “Geworteld en gelaagd.
Storme verwees toen naar de historica Anne Morelli die in 1995, of misschien eerder al, een gelijkaardig beeld had gebruikt: “L'identité pourrait ressembler à une pâte feuilletée.
Een zin uit Storme zijn toespraak: “Zoals ik verder zal uiteenzetten sluit dit geen gelaagde identiteit uit, en met een knipoog naar het bladerdeeg van Anne Morelli mag U mij dan ook als een lasagne-nationalist beschouwen.
Later diste hij diezelfde lasagne nog een paar keer op ...en toevallig ook in een Rondas-uitzending begin 2005, dus kort voor de uitvinding van Reynebeau.
En zeker, net zoals het warme water en het buskruit kan ook de lasagne opnieuw zijn uitgevonden, maar misschien besluiten we toch beter met een echt fabeltje:


Le Geai paré des plumes du Paon

Un paon muait: un geai prit son plumage;
 . . Puis après se l'accommoda;
Puis parmi d'autres paons tout fier se panada,
 . . Croyant être un beau personnage.
Quelqu'un le reconnut: il se vit bafoué,
 . . Berné, sifflé, moqué, joué,
Et par messieurs les paons plumé d'étrange sorte;
Même vers ses pareils s'étant réfugié,
 . . Il fut par eux mis à la porte.
Il est assez de geais à deux pieds comme lui,
Qui se parent souvent des dépouilles d'autrui,
 . . Et que l'on nomme plagiaires.
Je m'en tais, et ne veux leur causer nul ennui:
 . . Ce ne sont pas là mes affaires.
.

http://victacausa.blogspot.com/victacausa.blogspot.com5edf7b715d0afaa3d68201fa2d94715a304487db.html